Tegen het einde van zijn leven had Goethe een reeks gesprekken met Johann Peter Eckermann, iemand die hem zo adoreerde dat hij zelfs de meest ogenschijnlijk onbeduidende woorden van de grote man optekende en na zijn dood publiceerde in Gespräche mit Goethe (1836). Het belangrijkste idee over literatuur dat Goethe introduceerde in deze gesprekken was dat van 'weltliteratur'. Hoewel Goethes opvattingen over wereldliteratuur vrij vaag en fragmentarisch verspreid zijn over enkele pagina's, hebben zij toch een blijvend effect gehad en werden zij sindsdien op verschillende manieren door anderen verder uitgewerkt.
Op 31 januari 1827 vertelde Goethe aan Eckermann dat hij net klaar was met het lezen van een Chinese roman (waarschijnlijk een vertaling) die hij zeer interessant vond en waarvan hij de personages en natuurbeschrijvingen vergeleek met elementen uit de Europese literatuur. Goethe inspireerde zich overigens wel meer op oosterse literatuur voor zijn poëzie en essays. Goethe knoopte daar de bedenking aan vast dat, als de Duitsers hun aandacht niet meer naar buiten (buiten de heimat) zouden richten, ze opgesloten zouden blijven in “pedante schemering”. Nationale literatuur had zijn tijd gehad: het tijdperk van de wereldliteratuur was aangebroken, en iedere intellectueel zou er voortaan naar moeten streven om hieraan mee te werken. De literatuur van de oude Grieken bleef voor Goethe nog steeds de standaard, maar alle literatoren moesten de eigen, nationale grenzen overstijgen en werken leren appreciëren die geworteld zijn in universele menselijke waarden.
(Opmerking: deze tekst publiceerde ik eerder op Wikibooks onder mijn account J.Grandgagnage)